De groep Nederlandse 75-plussers met een Turkse of Marokkaanse achtergrond wordt steeds groter. Maar de manier waarop er over die groep gesproken wordt, en bijna nooit mét deze groep, is volgens hoogleraar Tineke Fokkema te eenzijdig. Dat zei ze vrijdag in haar oratie. Fokkema doet onderzoek naar ouderen met een migratieachtergrond bij het Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut (NIDI-KNAW). Vrijdag werd ze benoemd tot bijzonder hoogleraar ‘Ageing, Families and Migration’ aan de Erasmus Universiteit Rotterdam.
Ten opzichte van wie?
‘Uit studies naar oudere migranten blijkt dat oudere migranten met Marokkaanse en Turkse achtergrond een slechtere gezondheid hebben, een lager inkomen en slechtere woningen. Maar altijd in vergelijking met Nederlandse ouderen zonder migratieachtergrond. Je gaat je afvragen waarom ze niet teruggaan, als ze het hier zo slecht hebben. Maar dat is dus niet het hele verhaal’, zegt Fokkema.
Succesverhalen
‘Om te beginnen zijn er ook veel migranten met wie het goed gaat,’ zegt Fokkema. Fokkema geeft in haar oratie het voorbeeld van de ouders van haar collega Nadia Bouras. Nadia’s moeder Fatima is na haar huwelijk blijven werken. Daardoor verdiende ze haar eigen geld en kwam ze in contact met Nederlanders en Nederlandse gebruiken. Nadia’s vader Brahim werkte ook en heeft nu een goed aanvullend pensioen. ‘Dat zijn de succesverhalen die te weinig podium krijgen’, vindt Fokkema. ‘Het is jammer en onterecht om de hele groep alsmaar als slachtoffers neer te zetten. Het is niet eerlijk naar al die mensen die zich wel prettig voelen in Nederland en prima hun weg kunnen vinden.’
Terug naar Marokko niet zaligmakend
Fokkema deed zelf een aantal kwalitatieve, vergelijkende studies naar deze groep en het dilemma om al dan niet terug te gaan naar het geboorteland. ‘Migranten die terugkeerden naar Marokko hebben het ook niet altijd makkelijk. Om daar weer je draai te vinden kan lastig zijn.’ In Nederland blijven is soms lang niet zo’n slecht idee. ‘Ik ken mensen die in Nederland zijn gebleven en nog regelmatig familie bezoeken in Marokko. Zij merken dat het in Nederland nog best fijn is. Ik wacht nu op data om deze hypothese ook cijfermatig te testen. Hebben Marokkaanse en Turkse migranten die in Nederland bleven het beter dan migranten die terug zijn gegaan? Dat is een van de vragen die ik hoop te beantwoorden de komende jaren.’
Niet kunnen zorgen is taboe
‘Maar met deze nieuwe schijnwerper op succesverhalen wil ik niet zeggen dat er geen ouderen uit Turkije of Marokko zijn die hulp nodig hebben’, benadrukt Fokkema. ‘Het is binnen deze culturen de norm dat de familie ondersteuning geeft. Dat zorgt voor problemen. Als je het als kinderen of familie niet meer trekt, omdat de hulp te zwaar wordt of te complex, kunt je niet met goed fatsoen een professional erbij vragen. Terwijl het voor veel kinderen en familie vaak niet te bolwerken is om hun ouders te ondersteunen naast een eigen gezin en carrière. Maar daar praten ze moeilijk over.’
Werk met familie samen
Om dit te verzachten raadt Fokkema professionals aan om familie mee te nemen in het hulptraject. ‘Ze voelen zich schuldig als ze hun ouders “in de verzorgingstehuis wegestoppen”’, legt Fokkema uit. ‘Dus neem de familie mee in het hulpproces. Laat hen zien dat professionele zorg regelen voor je ouders, ook een manier is om goed voor hen te zorgen. Kom vervolgens als professional niet binnen met de “wij nemen dit over”-houding. Maar laat de familie zien waar ze kunnen helpen en hoe jullie samen de kwetsbare oudere kunnen ondersteunen.’
Voorbeeld aan de roze loper
Tenslotte moeten hulpverleners letten op cultuur specifieke behoeften. Denk aan een gebedsruimte in een verzorgingstehuis of het aanbieden van halal eten. ‘Soms denk ik, dat weten we nu toch wel?’, zucht Fokkema. ‘Maar kennelijk niet overal. Wellicht kunnen organisaties een voorbeeld nemen aan het roze loper-principe.’ De roze loper is een certificaat voor woonzorg-, thuiszorg- en welzijnsinstellingen die aandacht besteden aan seksuele diversiteit bij cliënten en professionals. ‘Misschien dat er ook een keurmerk kan komen voor organisaties die cultuur sensitief werken’, stelt Fokkema voor. ‘Dat verlaagt voor de kinderen ook weer de drempel om professionele hulp in te schakelen.’